Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5437

Datum uitspraak2005-12-06
Datum gepubliceerd2005-12-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00082/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij die in eerste aanleg was toegewezen tot een bedrag van € 1.263, bedroeg in appèl na hernieuwde voeging weer het oorspronkelijke bedrag van € 1.997. Het hof wees de vordering toe tot een bedrag van € 1.263. ’s Hofs uitspraak houdt omtrent het resterende deel van de vordering niets in, zodat het daarover klagende middel terecht is voorgesteld.


Conclusie anoniem

Griffienr. 00082/05 Mr. Wortel Zitting:25 oktober 2005 Conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] 1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam waarbij verzoeker wegens "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen" is veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstaf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, en verzoeker op de voet van art. 36f Sr, ten behoeve van de benadeelde partij en tot hetzelfde bedrag, een betalingsverplichting jegens de Staat opgelegd, met bepaling van vervangende hechtenis en met bepaling dat elk van de opgelegde betalingsverplichtingen zal komen te vervallen indien en voor zover verzoeker aan de andere, jegens of ten behoeve van de benadeelde partij opgelegde, betalingsverplichting zal hebben voldaan. 2. Namens verzoeker heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend. Namens de benadeelde partij heeft mr. A.C.G. Meijer, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend. 3. De twee namens verzoeker voorgestelde middelen hebben betrekking op 's Hofs oordeel dat verzoeker ten tijde van het begaan van het feit in ieder geval zestien jaar oud was, zodat, mede gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, het meerderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast. Deze middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. 4. Onder "oplegging van straf en maatregel" is in de bestreden uitspraak overwogen, voor zover hier van belang: "J.I.M.L. Verbeke, radioloog van beroep, heeft als getuige-deskundige op 17 juni 2003 bij de rechter-commissaris verklaard dat de door hem gedane onderzoeken tot de conclusie leiden dat het 100% zeker is dat [verdachte] ouder is dan 16 jaar en dat het statistisch gezien voorts aannemelijk is dat [verdachte] 21 à 22 jaar oud is. Tevens heeft hij verklaard dat uitgaande van het onderzoek aan de hand, de leeftijd van verdachte ouder dan 18 jaar bedraagt, statistisch gezien, en uitgaande van het sleutelbeen onderzoek 20 à 22 jaar bedraagt, eveneens statistisch gezien. Op grond van het vorenstaande gaat het hof ervan uit dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit in ieder geval 16 jaar was. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zal het hof het meerderjarigenstrafrecht toepassen." 5. Het eerste middel strekt ten betoge dat aldus niet naar behoren is uiteengezet waarom aangenomen kan worden dat verzoeker ook ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van zestien jaren had bereikt, aangezien onduidelijk is op welk moment de deskundige zijn onderzoeken heeft verricht. 6. De klacht faalt, aangezien de deskundige zijn bevindingen heeft medegedeeld medio juni 2003, en het bewezenverklaarde is begaan begin december 2002. Het Hof kon derhalve aannemen dat het hoogst waarschijnlijk is dat verzoeker ook ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van zestien jaar (al lang) had bereikt. 7. Het tweede middel strekt ten betoge dat aan de verklaring van de deskundige een onjuiste betekenis is gegeven, omdat daarbij niet is weergegeven dat de deskundige aan zijn bevindingen heeft toegevoegd dat onaannemelijk, doch niet volledig uit te sluiten is dat verzoeker in [geboortedatum] 1987 zou zijn geboren. 8. Door die toevoeging niet weer te geven heeft het Hof de verklaring van de deskundige geen andere betekenis gegeven. De opmerking dat niet volledig valt uit te sluiten dat verzoeker jonger is doet immers niet af aan de constatering dat het hoogst waarschijnlijk is dat verzoeker bij het begaan van het feit al (veel) ouder was dan zestien jaar. 9. De middelen falen derhalve. 10. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel houdt in dat het Hof heeft miskend dat de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep, nadat de Rechtbank haar daarin gedeeltelijk niet-ontvankelijk had verklaard, uitdrukkelijk voor het volle bedrag heeft gehandhaafd. 11. In de bestreden uitspraak is dienaangaande overwogen: "Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van € 1.263,-- (twaalfhonderddrieënzestig euro), te weten een bedrag van € 263,-- (tweehonderddrieënzestig euro) voor materiële schade, waarvan € 113,-- (honderddertien euro) voor het eigen risico en een bedrag van € 1.000,-- (duizend euro) voor immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen." 12. Deze overwegingen kunnen aldus worden begrepen dat het Hof niet heeft miskend dat de benadeelde opartij (ook in hoger beroep) een hoger bedrag vorderde, doch de gestelde schade voorshands, in de beperkte mate waarin dit in het strafgeding kan worden onderzocht, aannemelijk heeft geacht ten bedrage van € 1.263,=. Het middel is derhalve tevergeefs voorgesteld. 13. De middelen lenen zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering. 14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

6 december 2005 Strafkamer nr. 00082/05 LR/IC Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 juli 2004, nummer 23/002997-03, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1987, doch tevens opgevende te zijn geboren op [geboortedatum] 1985, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Schiphol Oost" te Oude Meer. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 11 augustus 2003 - de verdachte ter zake van "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Namens de benadeelde partij heeft mr. A.C.G. Meijer, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van de namens de verdachte voorgestelde middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel 4.1. Het middel houdt in dat het Hof niet heeft beslist op de op de voet van art. 421, derde lid, Sv ingediende vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 1.997,-. 4.2. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: (i) De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg gevoegd op de wijze als voorzien in art. 51b, eerste lid, Sv. Het voegingsformulier houdt met betrekking tot de geleden schade in: "eigen risico 113,00 fotocamera Canon 150,00 Portemonnee 15,00 Mobiele telefoon 119,00 Kleding en beddengoed 100,00 Smartengeld 1500,00 + Totaal € 1.997,00" (ii) De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 augustus 2003 de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.263,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in die vordering, op de grond dat het overige deel van de vordering niet zo eenvoudig van aard is dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding. (iii) De benadeelde partij heeft zich bij brief van haar raadsman van 17 december 2003 op de voet van art. 421 Sv opnieuw in hoger beroep gevoegd, stellende dat zij haar vordering wenst te handhaven voor het oorspronkelijke bedrag van € 1.997,-. 4.3. De bestreden uitspraak houdt omtrent de vordering van de benadeelde partij - voorzover hier van belang - het volgende in: "Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof waardeert deze bij wijze van voorschot op een bedrag van € 1.263,-- (twaalfhonderddrieënzestig euro), te weten een bedrag van € 263,-- (tweehonderddrieënzestig euro) voor materiële schade, waarvan € 113,-- (honderddertien euro) voor het eigen risico en een bedrag van € 1.000,-- (duizend euro) voor immateriële schade. De vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen." en "Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1] wonende te [plaats A] een bedrag van € 1.263 (TWAALFHONDERDDRIEËNZESTIG euro) vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil." 4.4. De bestreden uitspraak houdt omtrent het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij niets in. 4.5. Het middel is dus terecht voorgesteld. 5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 15 juli 2004 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 16 augustus 2005 voor de eerste maal behandeld, hetgeen ertoe leidt dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering. 6. Slotsom Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist. 7. Beslissing De Hoge Raad: Vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf alsmede voorzover zij betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel; Vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze 29 maanden beloopt; Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; Verwerpt het beroep voor het overige. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 6 december 2005. Mr. Thomassen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.